De vermoorde beroepsziel van de frontverpleegkundigen

De leidinggevenden van ziekenhuizen en de dokters van de diverse specialistische afdelingen zullen er publiekelijk niet graag over spreken: dat een hoog percentage verpleegkundigen er geen zin meer in heeft.

De managers, dokters en de verpleegkundigen zelf hebben hun zorg wel uitgesproken, zeker! Over het veel te hoge ziekteverzuim, over hoe moe de verpleegkundigen zijn, hun frustraties over de hoge werkdruk bij een te lage beloning. 

Maar over de dieperliggende kwestie van de vermoorde beroepsziel, dat zullen ze publiekelijk niet gauw benoemen. Daarover publiekelijk spreken, in de krant, voor de tv? Beter niet doen, want de verpleegkundigen openlijk te veel gelijk geven dat hun beroepsziel vermoord wordt, dat moedigt hun weggaan mogelijk nog verder aan. En bovendien zullen de dokters zelf ook niet altijd vrij zijn van gedachten om een andere, minder stressvolle werkplek te gaan zoeken (*). Alleen dat al suggereren zou de afdelingssfeer vergiftigen, het teammoreel nog meer doen dalen, en de chaos compleet maken. 

Het gaat dus om de beroepsziel, over wat je ten diepste motiveert om voor een bepaald beroep te kiezen. Wat zit er in die beroepsziel? De passie om een bepaald soort problemen te willen oplossen, grote affiniteit met je doelgroep, grondige kennis van zaken, talent voor bepaalde vaardigheden, vak ervaring, sterke competentietrots, oftewel de beroepsidentiteit? Maar wat het ook is, men zal altijd zijn zelfrespect, zijn waardigheid nodig hebben om intrinsiek gemotiveerd te blijven. En juist in de zorg liggen deze intrinsieke maar vooral de extrinsieke motivaties uiterst gevoelig.

De intrinsieke beroepsmotivatie is een complex ding omdat die samenhangt met de persoonlijkheid, met positieve en traumatische levenservaringen, met de vaak al uit de jeugd stammende fascinatie voor een bepaald onderwerp. En met aanmoedigende ouders, inspirerende onderwijskrachten en vak-opleiders, en zelfs de genetica speelt bij motivatie een rol. Men ontleent zijn werkmotivatie en zelfrespect grotendeels aan zichzelf. Men beloont zichzelf.

Bij de extrinsieke motivatie is de beroepsbevrediging meer afhankelijk van belonende factoren in de werkcontext van de zorgprofessional: geld, status, een stimulerende groepsomgeving, goede secundaire arbeidsvoorwaarden, de waarderende woorden van de baas en de vakbroeders/zusters, een promotie, de woon/werkafstand, e.d. 

Zorg geven met een intrinsieke motivatie, zonder direct iets terug te vragen, onvoorwaardelijk, dat kun je heel lang volhouden. Kijk bijvoorbeeld naar de oerzorgers: de moeders en vaders (de moeders vaak nog meer dan vaders denk ik). Bij de oerzorgers spelen die tien genoemde ingrediënten van ‘hun beroepsziel’ nagenoeg geen rol, alleen de liefde voor het kind drijft hen, vaak levenslang. Bij hen is één is meer dan tien. De oerzorgers mogen hun zelfrespect dan wel eens verliezen (‘god, wat ben ik soms een slechte moeder/vader’) maar zelden zoveel en zo vaak dat ze hun kinderzorg opgeven. Oerzorgers kunnen wel dodelijk vermoeid zijn van de kinderzorg en de opvoeding, maar dat kan vaak opgevangen worden door een steunende partner, grootouders, familie, vrienden, buren, gezinszorg of zo mogelijk ingehuurde krachten. Als ze toch burn-out raken is er meer aan de hand dan vermoeidheid alleen, dan een ontbrekend steunend netwerk. 

Zo kan men de intrinsiek gemotiveerde zorgprofessional ook wel uitputten, maar niet snel kapot krijgen. Want je kunt hen wel op het salaris korten, bij een promotie passeren, een bonus en bijscholing onthouden, een kleiner kamertje geven, etc., het zal hun beroepsziel en zelfrespect niet wezenlijk aantasten. Ze raken gefrustreerd maar zullen hun beroep er niet om verlaten en iets anders gaan doen.

Bij de meer extrinsiek gemotiveerden ligt dat anders. Hun beloningsgevoeligheid maakt hen kwetsbaar voor pijnlijke salariskwesties, voor gedwongen overplaatsingen naar een ander team, voor nog meer taken en verantwoordelijkheden bij minder autonomie en een onduidelijke bevoegdheid, voor gedwongen overwerk, voor een slechte, onpersoonlijke werkroostering, e.d. Ze ruiken het valse begrip dat hun manager toont voor hun nijpende situatie. De managersmoezen die de kwalijke geur van efficiency, optimalisering en kostenbesparing moeten verbergen (om over de hoogst frustrerende, opgelegde papierwinkel maar te zwijgen).  Waar doe je het nog voor, is hun reactie. Ziek worden of burn-out raken is het gevolg. Kortom, als de werkcontext in hoge mate de werkbevrediging bepaalt en die slechte werkbevrediging perspectiefloos aanhoudt, dan is men weg. Weg naar een ander beroep.

Het is vanzelfsprekend dat op die plekken in de zorg waar niet continu maar dagelijks en acuut moet worden omgegaan met dood en doodsdreiging de werkstress het hoogst is (b.v. Intensive Care, Ambulance, Hart – en Neurochirurgie, Spoed Eisende Hulp). M.n. verpleegkundigen moeten op die plekken beschikken over een grote stressbestendigheid en mentale draagkracht. Dat hou je best lang vol als je intrinsiek gemotiveerd bent. Het is ook de plek waar de organisatorische context zeer goed geregeld moet zijn om de handelingssnelheid hoog en foutenmarges laag te houden. Dat vereist dat verpleegkundigen voldoende stresshersteltijd krijgen, een persoonlijk passende werk- en vakantierooster, permanente bijscholing en vaardigheidstraining, en een discrete professionele begeleiding als het mis dreigt te gaan.

Het werkelijk grote probleem ontstaat als de intrinsieke motivatie, de liefde voor het vak, al voor en tijdens de opleiding vermoord wordt. D.w.z. als ouders, onderwijskrachten, opleiders de pure vakinhoudelijke kant niet inspirerend en ondersteunend hooghouden, waardoor het onaantrekkelijke beeld ontstaat dat je wel heel erg veel van het vak moet houden wil je het volhouden. Dan drogen de opleidingen voor de meest stressbelastende zorgspecialismen op. 

En ontstaat het beeld dat verpleegkunde een vak is in de gezondheidsindustrie, in plaats van in de gezondheidszorg.

Komt bij: leven we niet in een tijd, in een cultuur met een jonge generatie die grote waarde hecht aan vrije tijd, comfortabel wonen, materiële luxe, die competitie en ratrace afwijzen, kortom bij wie beroepskeuze en werkplek sterk bepaald worden door een extrinsieke motivatie? 

Alles opgeteld: als we onze ‘frontverpleegkundigen’ zoveel mogelijk willen behouden dan zal er zorgvuldig werk moeten worden gemaakt van de vier A’s: Arbeidsinhoud (enthousiasmerende, steunende opleiders). Arbeidsverhoudingen (leidinggevende dokters en verpleegkundigen), Arbeidsomstandigheden (management en HR). Arbeidsvoorwaarden (Ziekenhuisdirecties).

En kom nou niet aan met het excuus-cliché: ‘Het is allemaal het gevolg van de Haagse politiek.’

(*) Het beroep arts is een ongezond vak: internationaal onderzoek toont een verhoogd risico op burn-out, depressie, verslaving en zelfdoding, vergeleken met de niet-arts populatie. Het suïciderisico is vooral fors verhoogd voor vrouwelijke artsen en geneeskundestudenten in de doctoraalfase. En… artsen zijn notoire zorgmijders (‘Te veel dokters kiezen de dood’, Medisch Contact, juni 2010. ‘Een onderzoek naar arbeidssatisfactie onder Nederlandse psychiaters’, Tijdschrift voor Psychiatrie, 2011).

Waarom wij niet van vreemd houden (2)

Naast een biologisch-immuunsysteem bestaat een gedrags-immuunysteem (GIS). Dat GIS doet voorspellingen over de aanwezigheid van verwekkers van infectieziekten in zijn omgeving. En die voorspellingen gaan gepaard met emotionele, denk- en gedragsmatige vermijdingsreacties. 

Een complicatie bij beide immuunsystemen is dat ze soms gevaarlijke overshootreacties kunnen vertonen: better safe than sorry! Die overshoot aan emotionele angst- en walgingsreacties toont zich het meest opvallend in talloze zeer hardnekkige fobieën. Fobieën voor een bepaald voedsel, bloed, naalden/ scherpe voorwerpen, braken, spinnen, slangen, ratten, die bewust of onbewust geassocieerd zijn met besmettingsgevaar. Obsessies met viezigheid (smetvrees), hygiëne (veel wassen en schoonmaken), gezondheid (hypochondrie), seks (angst voor SOA’s en bloedcontaminatie), het eigen gezichtsuiterlijk (100x in de spiegel kijken), e.a. zijn op te vatten als overshootreacties van besmettingsangst.  

Ook de persoonlijkheid kan aangetast worden. Zo blijkt uit onderzoek dat er een verband bestaat tussen de gevoeligheid voor besmettingsangst en de mate van zorgvuldigheid, ordelijkheid, netheid (*). Ook mensen met een dwangmatige persoonlijkheid (Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis) of een specifieke angststoornis (smetvrees bij een Obsessieve-compulsieve stoornis) zou men kunnen zien als zeer gevoelig voor besmettingsangst. 

Voor zover op grotere schaal, op cultuurniveau, ‘de ander’, ‘de vreemde’, de niet behorend tot de eigen ingroup, onderwerp van besmettingsangst was in vroeger tijden, toonde zich dat zich in xenofobie, racisme, etnocentrisme. De evolutionaire fenomenen daarvan bestaan in moderne tijden nog steeds, vooral in niet-Westerse landen die verschillende etnische volkeren en culturen huisvesten. Ook in Westerse landen is de angst voor vreemden niet weggenomen, om allerlei redenen, maar het is beslist onwaarschijnlijk dat een tienduizenden jaren bestaand functioneel GIS in korte tijd (100jaar?) uit onze genen is weggeselecteerd, ook al heeft het in onze moderne tijd, althans in het Westen, niet meer een evolutionaire adaptieve functie. Het is ook niet onwaarschijnlijk dat genderdiscriminatie, stigmatisering en stereotypering van bepaalde bevolkingsgroepen, zoals Zigeuners, geestelijk en lichamelijk gehandicapten, achterbuurters, daklozen, e.a. samenhangen met het GIS.

Verder is er de laatste jaren nogal wat empirisch en cross-cultureel onderzoek gedaan naar het verband tussen (infectie)ziektevrees en de neiging tot conformistisch gedrag en het aanhangen van conservatieve waarden en ideologieën. De zgn. ‘Parasite Stress Theory’ (**) lijkt met vele slimme, voorspellende experimenten een bevestiging te geven dat onze persoonlijke smaak en voorkeuren, onze opvoedingsstijl, onze persoonlijkheid, morele besluitvorming en politieke affiniteit veel te maken hebben met een diepe evolutionaire besmettingsangst en een gedrags-immuun systeem dat zich diep in ons brein genesteld heeft. Vreemd is niet zo vreemd (***).

(*) Zorgvuldigheid is een stabiele karaktereigenschap, één van de BIG 5 persoonlijkheidsdimensies: emotionele stabiliteit, openheid, intro/extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid.

(**) Om dieper en genuanceerder in deze stof te duiken lees: ‘The Parasite Stress Theory of Values and Sociality’. R.Thornhill & C. Fincher; 2014. Zie ook UTube, onder ‘Behavioral Immune System’.

(***) Dat er in de evolutie een functioneel gedrags-immuunsysteem tegen besmettingsgevaar is ontstaan betekent natuurlijk niet dat daarmee xenofobie, rascisme, genderdiscriminatie, ed. heden ten dage gerechtvaardigd is. Integendeel, culturele aanpassingen bij snel veranderende leefomstandigheden (als gevolg van technologieontwikkelingen, migratie, klimaatverandering, e.d.) zijn juist wenselijk om overleving als individu en soort veilig te stellen. Onze gedragsbiologische evolutie verloopt nu eenmaal trager dan onze culturele evolutie; het gaat er om deze mismatch te begrijpen.

Waarom wij niet van vreemd houden (1)

Vreemd is datgene wat wij niet verwachten. Nu schijnt het volgens neurowetenschappers zo te zijn dat we geen directe zintuiglijke toegang tot de wereld buiten ons hebben, maar dat ons brein modellen van de zintuiglijke input maakt (zo ongeveer 150000 per dag), en zodra we iets vreemds waarnemen, iets dat afwijkt van het model (hé, dat hoort daar niet te liggen!) trekt het onze aandacht in een split second en gaan we er mee aan het werk (hoe kan dat hier nou komen?). 

We leven dus niet in de werkelijke werkelijkheid maar in de gemodelleerde werkelijkheid, of, als je het zo zou willen noemen, in een virtuele wereld, een geconstrueerde hallucinatie, een gecontroleerde droom. Gewoon, normaal, gebruikelijk, is dus datgene wat het model verwacht, voorspelt. Vreemd, raar, gek, is datgene wat afwijkt van het model, dus waar een nieuw model voor moet worden aangemaakt, dat vervolgens in het geheugen gestopt wordt zodat we het bij een volgende gelegenheid herkennen als een gecorrigeerd, bijgewerkt model van de werkelijkheid. Geniaal van dat brein (*)!

Dat modelmakende brein beschikt dus over een zeer selectief aandachtsgestuurd zintuiglijk waarnemingssysteem waarmee die werkelijkheidsmodellen worden gemaakt. Die werkelijkheidsmodellen zijn weer gekoppeld aan andere hersensystemen (motivatie-, emotionele, motorische systemen), zodat we met de uitkomst van die samenwerking iets kunnen: doelgericht handelen. Met dat hele proces van aandachtsgestuurde waarneming, werkelijkheidsmodellen maken en uiteindelijk doelgericht handelen kunnen we al duizenden jaren prima overleven: het zoeken van voedsel, beschutting en een geschikte partner, een vijand spotten, wakker worden van een huilende baby, etc. Dat aandachtsgestuurde waarnemingssyteem, etc., is op individueel niveau dus één groot geïntegreerd zoeksysteem dat ons doet overleven. Zoals de hele biologische evolutie ook één megagroot zoekmechanisme is om op populatieniveau de soort te doen overleven. 

Dat aandachtsgestuurd waarnemingssysteem is natuurlijk ook gericht op het spotten van gevaar. Heel goed te vergelijken met ons biologisch immuunsysteem dat onmiddellijk in werking komt als er gevaar is in de vorm van ziekteverwekkers: ‘foute’ bacteriën, parasieten, schimmels, gisten of virussen, die ons lijf binnendringen en levensbedreigende infectieziekten (**) kunnen veroorzaken. Omdat die verwekkers van infectieziekten overgebracht worden via voedsel (b.v. voedselvergiftigingen zoals hepatitis A, salmonella), water (b.v. dysenterie of cholera), dieren (b.v. rabiës, malaria), mensen (b.v. tbc, soa’s, influenza), ontstond het idee dat naast het biologische immuunsysteem ook een gedrags-immuunsysteem (GIS) moet bestaan dat besmetting door ziekteverwekkers probeert te voorspellen en voorkomen. Van dat gedrags-immuunsysteem is men zich maar zeer gedeeltelijk bewust, het is in onze genetische hardware ingebouwd en we merken de aanwezigheid ervan op, bijvoorbeeld via de emotie walging. Walging bij het zien van verrot voedsel, het ruiken van uitwerpselen, het proeven van een smerige smaak, het aanraken van schilferige en slijmerige oppervlakken, het horen van rochel- en brakende keelgeluiden, e.d. 

Maar het GIS gaat veel verder dan deze simpele, walgelijke zintuigervaringen. De evolutie bevoordeelde, oftewel selecteerde die organismen, dieren, en mensdieren die ‘besmetting’ enigszins konden voorspellen. Dat doet ze door het aandachts-waarnemingssysteem zo af te stellen dat alles wat ‘vreemd’ is aan de eigen leefgroep (de ingroup), sterk naar de voorgrond van de aandacht te trekken om daarmee ‘het vreemde’ te kunnen vermijden. Niet alleen alles wat er ziek uitziet, b.v. een vale, schilferige of bloederige huid, of anderszins afwijkend is, b.v. een schorre stem, mank lopen, scheelzien, een broodmagere of obese gestalte, maar ook alles wat zich ‘vreemd’ gedraagt wordt verdacht, en kan dus maar beter vermeden worden. Zeker als die lichamelijke afwijkingen, dat ‘zieke uiterlijk’ of dat ‘zieke gedrag’ opgemerkt wordt bij individuen die niet behoren bij de eigen bekende en vertrouwde ingroup (***). Dat maakt een outgroup dus al gauw ‘besmettingsgevaarlijk’.

De ingroup die zich houdt aan de strenge antibesmettings- gedragsregels, taboes en gewoontes rond ‘verdacht voedsel, giftige dieren, promiscue gedrag en besmettingsgevaarlijke outgroupmensen’, die kunnen zich relatief veilig voelen. Je hebt wel een religie nodig, religieuze wetten, om ‘antibesmettingsregels’ in een cultuur stevig te verankeren, streng te handhaven en verhalenderwijs van generatie op generatie over te dragen. Maar….ondanks de groeiende wetenschappelijke kennis m.b.t infectieziekten blijkt die rechtvaardiging voor religieuze spijs-, hygiëne-, seks-, gender- en etnocentrische wetten in het grootste gedeelte van de wereld nogal resistent te zijn tegen ‘voortschrijdende inzichten’ (****).

En wat betreft onze moderne westerse wereld met zijn voortschrijdende inzichten: please, zullen we het in dit verband maar even niet hebben over onze antivaxxers, complotdenkers en radicale veganisten?

Volgende keer in deel 2: Het GIS nestelt zich in fobieën, de persoonlijkheid, morele regels en politieke voorkeur.

 (*) Ook geniaal van het bijvoorbeeld het buizerdbrein dat met zijn modellen van de werkelijkheid naar een muis zoekt! Kortom: over wiens werkelijkheid hebben we het eigenlijk? Hoeveel werkelijkheden zijn er eigenlijk?

(**) Acht van de top-tien ziektes aller tijden zijn levensgevaarlijke infectieziekten die meestal epidemische vormen aannamen: pokken, mazelen, malaria, tbc, tyfus, pest, HIV, influenza, overgebracht door mens of dier.

(***) De jagers/verzamelaarsgroep bestond voor de landbouwrevolutie (20.000 v.C.) uit hooguit 150 leden (het zgn. Dunbar getal) die elkaar kenden. Na de landbouwrevolutie werd de bevolkingsdichtheid groter met als gevolg meer besmettingsgevaar.

(****) Ook het moderne ontzuilde westen kent vele mythische ‘besmettingsverhalen’ waarvan de immens populaire Netflixserie ‘The Walking Dead’ een sterk voorbeeld is: de overlevingsstrijd tussen post-apocalyptische groepen in een wereld vol dodelijk bijtende zombies. 

Denkrevoluties: over kwantumtheorie en kwantumdenken (2)

Stel uzelf gerust: u hoeft de kwantummechanica beslist niet te begrijpen om mee te kunnen praten. Sterker nog, niemand begrijpt de kwantummechanica, ook natuurkundigen niet, zo verklaarde Richard Feijnman, natuurkundige en Nobelprijswinnaar (*). Niet begrijpen in die zin dat je je er geen omvattende voorstelling van kunt maken, maar er wel vrolijk en kloppend mee kunt rekenen en allerlei mooie technologische apparaten mee kunt bouwen (ook vreselijke alles uitroeiende wapensystemen trouwens). Zoals je een auto ook niet alomvattend hoeft te begrijpen om erin te kunnen rijden, zoiets.

Eén ding maakt Rovelli telkens weer duidelijk: wij beleven onszelf als een Ik met een binnenwereld, met een bewustzijn, dat door onze huid gescheiden is van de wereld buiten ons, de buitenwereld. Die tegenstelling is in het kwantumdenken schijn, een illusie, er bestaat geen binnen- en buitenwereld, geen geest en materie. Alle beschrijvingen van de wereld zijn inclusief onszelf en dus, in laatste instantie, allemaal beschrijvingen van binnenuit. D.w.z. er bestaan alleen perspectieven op dat wat wij ‘de werkelijkheid’ noemen. ‘De werkelijkheid’ is tegelijk ‘onze werkelijkheid’. De geestelijke eigenschappen die wij aan onszelf toeschrijven, evenals de fysische eigenschappen van de wereld buiten onszelf, ze staan relatief t.o.v. elkaar. We bevinden ons in een wereld zonder kale feiten omdat feiten alleen relatieve feiten zijn. Feiten omtrent onze subjectieve ervaringen en objectieve waarnemingen staan niet op zichzelf, ze worden alleen ‘zichtbaar’ in relatie tot elkaar. ‘Er bestaan geen feiten, alleen interpretaties’, zei Nietzsche. ‘Het leven is opinie’, zei de Griekse filosoof Democritus. 

Samengevat: het denken in subject/object, ik/wereld, geest/materie, bewustzijn/ding, zelf/ander, kaart/terrein is bedrieglijk, het is pre-kwantumdenken. Kwantumdenken is relationeel denken, interconnectief, contextueel, systemisch, is denken in de verschillende resoluties van waaruit de ‘werkelijkheid, de wereld, de waarheid’ beschouwd kan worden.

Hier aangekomen vraag je je af: wat is de impact van de kwantumtheorie op onze samenleving, op onze cultuur? Met impact bedoel ik: is er een directe invloed, een indirecte invloed, een samenhang of een analogie met maatschappelijke/culturele ontwikkelingen aan te wijzen?

  • Wetenschap. Een directe invloed van de kwantumtheorie op de harde empirische wetenschappen(natuurkunde, chemie, biologie) was er al snel na de presentatie van de kwantumtheorie, zo rond 1925. Een explosie van wetenschappelijke deelgebieden zoals kwantum(bio)chemie, kwantumoptica, kwantum-electrodynamica, kwantuminformatica, astrofysica, ontstonden in no time.
  • Technologie. Sinds de praktische technologische toepassingen van de kwantummechanica mogelijk werden, groeide de kwantumtechnologie exponentieel: kernenergie, de transistor, de computerchip, het internet, allerlei medische technologie (MRI-,CT-, PETscan), robots, AI-gestuurde machines, etc. Onze leefwereld veranderde daardoor dramatisch en in een zo snel tempo dat we niet meer bij kunnen houden wat de stand van zaken eigenlijk is.
  • Bijwerkingen. De indirecte invloeden van de kwantumtechnologie zijn gigantisch: de wet- en regelgeving kunnen de tech-innovaties niet bijhouden waardoor er inmiddels allerlei kwalijke ongecontroleerde bijwerkingen van de kwantumtechnologie zijn ontstaan: de proliferatie van de atoombom, de plasticsoep in zee, nucleaire ongelukken, chemische lucht- en waterverontreiniging, klimaatopwarming ….. om er maar een paar te noemen.
  • Politiek. Indirecte gevolgen veranderden ook de politiek die moet inspelen op de handel in kwantumtechnologische producten en de handel in de technologische innovaties zelf. En die moet inspelen op de verschuivende geopolitieke machtsverhoudingen die door de kwantumtechnologie veroorzaakt worden. Zo bracht de atoombom waarschijnlijk meer politieke stabiliteit en vrede tussen de machtsblokken Rusland, China en het Westen, maar inmiddels is die werking obsoleet nu veel landen zich geavanceerde AI-gestuurde wapensystemen kunnen veroorloven, nu elke thuisknutselaar met CRISPR-tech biobommen kan maken, en er een goedkope cyberoorlog gevoerd kan worden die de hele financiële- en energie-infrastructuur van een land kan platleggen. Een kleine vonk kan gemakkelijk een cascade van geweld veroorzaken, een apocalyptische oorlog veroorzaken die geen overwinnaars kent.
  • Kennis en Weten. Een andere zeer belangrijke indirecte invloed van de kwantumtechnologie, met name de hightech communicatietechnologie, is de crisis in het vertrouwen in overheidsinstanties, de media en de wetenschap, oftewel een kennis/waarheidscrisis, de zgn. epistemologische crisis (**). Niemand weet nog wat hij voor waar moet houden, de waarheid is volstrekt gefragmenteerd, hetgeen voornamelijk veroorzaakt wordt door de sociale media die zeer snel misinformatie, deepfake video’s, propaganda, ongefundeerde meningen, etc. de wereld instuurt. Onbegonnen werk voor factcheckers die op hun beurt ook weer gewantrouwd worden, wat eerder tot verdere maatschappelijke polarisaties leidt dan tot een werkelijke correctie op een boel onzin, onkunde en onwetenheid. Zo onstaat er een paranoïde samenleving die gemakkelijk uitgebuit kan worden door gepsychopatiseerde cybercriminelen in dienst van autocratische politieke machthebbers.
  • Onderwijs. Een vergelijkbare kwantumtechnologische impact is die op het onderwijs. Onderwijs emancipeert, (vooral bij vrouwen in niet-westerse landen), behoedt ons tegen bijgeloof en manipulatie, laat ons betere beslissingen maken hoe door het leven te navigeren. Maar als degelijk onderwijs zijn gezag verliest omdat het op het snelle internet neergezet wordt als ‘propaganda van de westerse witte man’ of van een vigerend regime, dan wordt het onderwijs verdacht en doodgerelativeerd. Universiteiten hebben veel last van die antiwetenschappelijke woke-, gender- en cancelcultuur.
  • Economie. De invloed van kwantumtechnologische innovaties in de computerwereld op de wereldeconomie is griezelig: de virtuele financiële (beurs)handel is vele malen groter dan de reële handel in spullen. Als die luchtbel knapt is een ongekende wereldeconomische crisis het gevolg. De liberale (bijna) vrije wereldmarkteconomie is volstrekt afhankelijk van computertechnologie, hoe sneller en ondoorzichtiger handelscontracten en financiële stromen verlopen, hoe meer omzet en winst geboekt kan worden. De computertechnologie heeft het macro-economische wereldplaatje onafwendbaar, definitief en onomkeerbaar veranderd. Economie zou ten dienste van de consument moeten staan (is mijn stelling), maar dat doet ze allang niet meer, althans zeer ten dele. Ze staat ten dienste van een kleine rijke elitegroep die investeert in cutting-edge computertechnologie waarmee kapitaal en bezit worden uitgebreid en veiliggesteld. De wereldburger heeft het nakijken, de inkomens- en bezitskloof wordt elk jaar groter.
  • Kunst. Over de invloed van het kwantummechanisch denken op de kunststromingen durf ik niets te zeggen; op dat terrein ben ik onvoldoende thuis. Rovelli ziet een samenhang met het kubisme (QBisme) dat in dezelfde tijd opkomt als de kwantumtheorie, zo tussen 1900 en 1925. ‘Kubisme en kwantumtheorie nemen beide afstand van het idee dat de wereld op figuratieve wijze gerepresenteerd kan worden. Het QBisme ziet af van een realistisch beeld van de wereld, achter hetgeen we zien of meten’, schrijft hij. Ook vermeldt hij Pirandello’s roman ‘Iemand, niemand en honderdduizend’ die handelt over het uiteenvallen van de werkelijkheid in standpunten van verschillende waarnemers (rond 1925).

Interessant is te weten in hoeverre 20e-eeuwse kunststromingen als Dadaïsme, Surrealisme, Magisch Realisme, en andere avantgardistische stromingen iets te maken hebben met het kwantummechanische idee dat ‘de werkelijkheid niet de werkelijkheid is die we denken te zien’ (om het maar eens plat te zeggen).

  • Filosofie. Voorzover een kwantummechanicus als Rovelli zich ook bezighoudt met de relatie tussen geest en materie doen de moderne filosofen en psychologen dat op een analoge wijze ook. De moderne beeldvormende (kwantumtechnische) apparaten zoals de MRI, CT- en PETscan, plus de moleculaire biologie en de neurofysiologie hebben de neurowetenschappers nieuwe inzichten gegeven in het inmiddels verouderde geest/materie probleem. Een nieuwe stroming in de filosofie ontstond: de neurofilosofie. Hoe bewustzijn, vrije wil, logica, ideeën, beelden, taal en andere psychische fenomenen zich in de breinmaterie manifesteren en wat dat betekent voor bijvoorbeeld de oude Kantiaanse vragen (wat kunnen wij weten, wat moet ik doen, wat mag ik hopen, wat is de mens), dat alles komt weer in een volkomen nieuw daglicht te staan.

En dan is er nog de hedendaagse techniekfilosofie die zijn handen vol heeft aan de reflectie op de invloed van technologie op maatschappelijke ontwikkelingen, op de rol van de mens die weggerobotiseert wordt, wiens lustvolle brein verslaafd gemaakt is aan clickbaits, likes, en (mis)informatie uit de eigen bubble (zie Netflix: The Social Dilemma). Je kan toch niet ontkennen dat de uit de hand gelopen kwantumtechnologie hier iets mee te maken heeft?

  • Religie. Religie gaat in veel opzichten over zingeving, over hoe de mens zich zou moeten gedragen, over goed en kwaad, over de goddelijke waarheid, zaken die verpakt zijn in een Groot Verhaal waarmee een gemeenschap bij elkaar wordt gehouden. Maar wat als bij uitstek juist dat Grote Verhaal aangevallen en verdrongen wordt door een cultuur die niet een collectieve maar een persoonlijke zingeving omarmt, die zich geen leefregels wil laten voorschrijven, die goed en kwaad relativeert, die geen goddelijke waarheid maar een multiperspectivische waarheid voorstaat, die allang niet meer gelooft in Het Grote (religieuze of seculiere) Verhaal? En dat alles misschien niet direct veroorzaakt maar op zijn minst wel gekatalyseerd door de kwantumtechnologische cultuur die op alle belangrijke levensgebieden ingrijpt.

De kwantummechanica is als theorie niet meer dan een serie wiskundige vergelijkingen. Kan geen kwaad. Maar de invloed op ons denken over de werkelijkheid en de kwantumtechnologische gevolgen ervan zijn onmiskenbaar. Met de kwantummechanica voltrekt zich een stille revolutie die al 100 jaar gaande is, die diep existentieel, bewust en onbewust, in het goede en het kwade, op ons inwerkt, en die zijn einde nog lang niet heeft bereikt.

(*) Niels Bohr, kwantummechanicus van het eerste uur, zei iets dergelijks: ‘ Als je over kwantummechanica kunt praten zonder dat het je duizelt, heb je er niets van begrepen.’

(**) Epistemologie of kennisleer: de tak van de filosofie die de aard, oorsprong, voorwaarden voor en reikwijdte van kennis en het weten onderzoekt (Wikipedia). Met de epistomologische crisis wordt hier bedoelt dat de gemiddelde burger alle kennis en kennisdragers is gaan wantrouwen omdat het onderscheid met de overspoelend misinformatie op het internet en in de media niet meer te maken is. Er zijn daarnaast vele andere factoren die maken dat het onderscheid tussen gezaghebbende kennis en pseudokennis tegenwoordig slechts door zeer weinigen is vast te stellen. (Lees de blog: ‘31 redenen waarom men wetenschap (te) lastig vindt en wantrouwt’; maart 2021)

Denkrevoluties: over kwantumtheorie en kwantumdenken

Tenzij u niet goed bij uw hoofd bent, gelooft u niet dat de aarde plat is. Het heeft destijds wel even geduurd voordat het oude wereldbeeld van een platte naar een bolvormige aarde verschoof, zoals het wereldbeeld ook weer verschoof toen Galilei vaststelde dat de aarde beweegt en om de zon draait, en niet andersom. 

De natuur- en wiskunde zorgde opnieuw voor een denkrevolutie toen Newton zijn natuurkundige wetten formuleerde en poneerde dat de wereld, het universum, op een materialistische, mechanistische manier in elkaar zit. Massa, beweging, en zwaartekracht zijn constanten die in formules waren te vangen. En het universum bestaat uit atomaire deeltjes die zich volgens mechanistische wetten tot elkaar verhouden, en dus zitten ook wij als mensen als samengeklonterde deeltjes in zijn formules. 

Opnieuw veranderde het wereldbeeld toen Einstein in 1905 en 1915 zijn specifieke en algemene relativiteitstheorie poneerde: ruimte en tijd zijn nu geen vaste gegevens meer, ze krommen, buigen, krimpen en rekken naargelang de plaats waar je ze in het universum meet. Ook dat had filosofische consequenties, het veranderde opnieuw onze kijk op het universum (en kort daarvoor (1859) veranderden Wallace en Darwin met hun ‘evolutionaire relativiteitswetten’ ook nog even ons mensbeeld in een mens-dierbeeld). 

Die vijf grote revoluties in ons denken over de werkelijkheid gaven de mens een alsmaar bescheidener plaats in het universum maar nog steeds zijn er kleine restjes mensen die maar niet van hun troon willen afstappen: ‘de platte aarde’-wappies, de ‘creationisten’, de ‘god bestiert alles’-volhouders, en de ‘alles bestaat uit kleine deeltjes’-gelovigen. 

En toen kwam de grote klapper, de zesde, en wellicht de grootste denkrevolutie aller tijden: de kwantumtheorie. De destijds 23 -jarige Heisenberg formuleerde in 1925 op het kale Noordzee-eiland Helgoland de grondbeginselen van de kwantummechanica, nota bene geïnspireerd door Einstein. Een theorie die korte tijd daarna verder werd uitgediept door zijn tijdgenoten: o.a. Born, Bohr, Schrödinger, Pauli, Dirac, Heisenberg, Fermi… allemaal Nobelprijswinnaars. 

Het probleem echter met de kwantummechanica is: 

  • dat hij zeer moeilijk te begrijpen en uit te leggen is. Je moet zeer diep in de wis en natuurkunde zitten om er chocola van te maken. Einsteins relativiteitstheorie is een stuk gemakkelijker te volgen. Heisenbergs kwantummechanica is duister, totaal out of the box, toverachtig, maar… hij klopt wel. En hij klopt al bijna100 jaar! Er is geen theoretisch natuurkundige die de kwantumtheorie met experimenten onderuit heeft kunnen halen (*). En u weet ook dat de kwantumtheorie klopt, want de technische consequenties ervan zitten in uw computer, smartphone, TV, in de MRI scan, de elektronenmicroscoop, de laser, het internet, etc. Ze draaien uiteindelijk allemaal op kwantummechanische principes. Niks zo praktisch als een goeie theorie!
  • dat de oude Newtoniaanse en de daarop aansluitende moderne Einsteiniaanse relativiteitstheorie, met hun mechanistische wetten van massa, ruimte en tijd, ons intuïtief meer aanspreken, want ze gaan niet in tegen onze dagelijkse ervaring van de zichtbaarheid van materie en de meetbaarheid van ruimte en tijd en tegen het idee van actie = reactie. In de kwantummechanica daarentegen gelden geen mechanistische wetten en is er geen materie, maar kansgolven. Het probleem is dat je zowel met de relativiteitstheorie als met de kwantumtheorie steeds kloppend kan rekenen en er overtuigende experimenten mee kan uitvoeren, maar dan wel binnen de context van hun eigen theorie. Jammer genoeg is er nog geen theorie die beide omvat, een Theorie van Alles. Maar inmiddels rekenen chemici, biologen, ingenieurs, astrofysici, kernfysici wel dagelijks met de kwantummechanica.
  • dat er verschillende interpretaties van de basis kwantumtheorie bestaan (**), hetgeen verwarrend is en het nog moeilijker maakt e.e.a. te begrijpen, zodat men geneigd is vast te houden aan het oude Newton/Einstein paradigma.
  • dat de afstand van de theoretische natuurkunde tot de filosofische kennisleer, laat staan tot de man in de straat, enorm is. De regel ‘schoenmaker hou je bij je leest’ wordt in natuurkundige kringen nog volop toegepast; er zijn zeer weinig interdisciplinaire bruggenbouwers.
  • dat niet alleen de kwantummechanica maar alle grote denkrevoluties enige generaties vergen alvorens ze gemeengoed worden en een brede invloed krijgen op andere cultuurgebieden zoals religie, filosofie, menswetenschappen, kunst en de politiek. Alhoewel vrijwel alle natuurkundigen in de vorige eeuw al snel de kwantummechanica omarmden is hij nog maar zelden en in zeer oppervlakkige zin in de leerboekjes van middelbare scholieren te vinden. 

Ik ga u de kwantumtheorie niet uitleggen, want dat kan ik niet goed. Mijn hersens zijn erop gebroken, het gaat me eigenlijk nog steeds boven de pet. Het beste begrip dat ik nu na jaren worstelen heb, ontleen ik aan Carlo Rovelli, theoretisch natuurkundige, die zijn professionele leven wijdde aan de kwantumtheorie. Onlangs verscheen zijn fenomenale boek, voor het grote publiek geschreven, over de aard en geschiedenis van de kwantummechanica: Helgoland (***). Dat boek is ook de reden dat ik dit artikel schrijf: een absolute aanrader (tenminste, als u de ‘kwantumsprong’ in uw denken wil maken).

Plat gezegd: wanneer je de materie tot zijn kleine deeltjes uitpelt hou je niets anders over dan golven met kleine pakketjes informatie. Materie met zijn eigenschappen, zoals die zich aan ons manifesteert, staat niet op zichzelf, materie kan zich alleen aan ons tonen in relatie tot andere materie (waaronder de mens of zijn meetapparatuur).

D.w.z. we moeten niet meer denken in dingen maar in relaties tussen dingen. Relaties vormen dus de bouwstenen van de werkelijkheid, niet materie. De tegenstelling: ik (subject) versus de wereld buiten het ik (object) vervalt daarmee, evenals de tegenstelling lichaam/geest en werkelijkheid/denken. Omdat wijzelf onderdeel van de fysische natuur zijn kunnen we de werkelijkheid niet als observator van buiten beschrijven, maar alleen van binnenuit. Er bestaat geen ‘buiten’ de totaliteit van de dingen. Ook ons ik bestaat bij de gratie van relaties, evenals samenlevingen, ons culturele, geestelijke en politieke leven. De kwantummechanica is duizelingwekkend omdat ze de klassieke visie op de materiële wereld in rook doet opgaan en de werkelijkheid tot hallucinatie maakt (maar die hallucinatie klopt wel!). De kwantummechanica zet daarmee een andere manier van denken in werking: relationeel denken. 

Dus vraag je je af wat de impact van de kwantumtheorie op onze cultuur gaat worden, of hij invloed gaat hebben op de manier waarop we met elkaar omgaan, of hij gevolgen heeft voor de manier waarop we met de grote wereldvraagstukken omgaan. Omgaan is relationeel denken, is kwantumdenken.

Fascinerend. Meer dan fascinerend. De volgende keer een poging om enige grip te krijgen op het verschil tussen materialistisch object-denken en relationeel kwantum-denken. 

(*) Zelfs de geniale Einstein moest uiteindelijk buigen (hij verzette zich hevig) voor de supergenialiteit van de kwantumtheorie. 

(**) Rovelli behandeld kort enkele kwantuminterpretaties: de Kopenhagen-, de veel werelden-, de verborgen variabelen- en de relationele-interpretatie, waarvan de laatste hem het meest aanspreekt.

(***) Helgoland, het verhaal van de kwantumfysica, de ingrijpendste wetenschappelijke revolutie aller tijden. Carlo Rovelli; 2021. Uiteraard is Rovelli ook op YouTube te volgen.

Beter twijfelen dan zeker weten (2)

Zo ongeveer moet het wel gegaan zijn: de bakens van zekerheid, veiligheid en vertrouwen verschoven in de menselijke geschiedenis van veel- en afgoderij tot aan het hedendaagse nihilisme (dat zelfs de empirische wetenschap heeft geannexeerd).

Maar wat niet verschoof is de onderliggende en genetisch ingebakken overlevingsbehoefte om de wereld te begrijpen, te voorspellen en te controleren. En voor de invulling van die primaire behoefte zijn twee dingen nodig: a) de illusie van een overlevingsbaken buiten ons, dat ons de weg wijst als we het zelf echt niet meer weten, b) de illusie van een persoonlijk, innerlijk baken waarmee we de dagelijkse wereld praktisch tegemoet treden om te overleven. Een metafysische overlevingsillusie en een psychische overlevingsillusie, zou je kunnen zeggen (1). 

Voor de metafysische, collectieve illusie heb je een religieuze of seculier ideologische ‘kerk’ nodig: een in een gemeenschap gedeelde opvatting hoe de wereld in elkaar zit, wat van waarde, zin en betekenis is. Het is een overlevingsstrategie, een baken op populatieniveau, die ‘gepredikt’ moet worden.

Op individueel niveau heb je de illusie van een Ik, een Psyche, een Ziel, oftewel een innerlijk baken nodig dat sturing en controle geeft over het dagelijkse handelen. Dat gevoel van eigen sturing en controle kan alleen gevoeld worden als men zichzelf fundamenteel ziet als iemand met een vrije wil, iemand die keuzes kan maken en die daarvoor in vrijheid moet leven. Als je het externe metafysische baken weghaalt, en het collectivistische religieuze of ideologische gemeenschapsdenken laat verwateren, dan heb je noodzakelijkerwijs veel Ik, identiteit, vrije wil en vrijheidsdrang nodig om dat verlies te compenseren.

Die hooggewaardeerde westerse ideologie van zelfbeschikking, democratische vrijheid, individuele en identitaire waarden, die kwam er niet voor niets. We gaan er dagelijks al protesterend de straat voor op en voeren er desnoods desastreuze oorlogen voor om ze te behouden. Maar in veel opzichten zijn die westerse waarden tegelijkertijd niets anders dan een niet zelfgekozen, maar een noodzakelijke evolutionaire uitkomst van het menselijk denkvermogen. We zullen die individualistische waarden wel moeten omarmen, onvrijwillig, om het hoofd boven water te houden. En natuurlijk zullen we tegelijkertijd die impliciete onvrijwilligheid graag ontkennen en ons op de borst kloppen voor die ‘zwaar bevochten vrijheden’.

Ons westers-individualistisch denken heeft (evenals het niet-westerse collectivistische denken) zijn eindpunt natuurlijk niet bereikt, het zal echt wel verder evolueren. En opnieuw: niet vrij-wil-lig maar noodzakelijkerwijs. En, net zoals in vroeger tijden, we hebben geen idee in welke richting, in welke vorm en met welke snelheid. Een ding lijkt me wel vrij zeker: dat we voorlopig nog een boel goeie illusies over onszelf en de wereld nodig hebben om het met elkaar uit te houden. En dat we maar beter permanent aan onszelf kunnen blijven twijfelen dan stug blijven volhouden iets zeker omtrent onszelf en welke Waarheid dan ook te weten. Dat voorkomt een boel ellende.

(1) Pas in de 19e eeuw komt er een derde en cruciale overlevingsfactor bij: de democratische staatsvorm die het vrije denken van individuen toestaat. Het streng normatieve, (zelf)repressieve denken onder de theocratieën en monarchale autocratieën verdwijnt en maakt plaats voor het recht op vrije meningsuiting, expressie en communicatie.Die omstandigheid veroorzaakt een stroom van innovatieve ideeën op vrijwel elk maatschappelijk terrein: de competitieve vrije markt van ideeën is geboren. Vooral innovatieve technologische ideeën krijgen ruim baan: de industriële revolutie is geboren wat de samenleving (tot dan toe 90% boerenbevolking) onomkeerbaar veranderde. De plotselinge en wereldwijde bevolkingsexplosie die er op volgde is een bewijs dat de vrijheid van denken zeer sterk bijdraagt tot evolutionaire overleving. Althans tot nu toe

Beter twijfelen dan zeker weten (1)

Hoe lang duurt het voordat een kind wordt bevrijd van zijn magisch denken, van zijn vrolijke fantasiewereld en zijn angstig bijgeloof? Nou ja, je frontaalcortex, de plek waar het logisch kritische denken in je brein is gehuisvest, is pas op je 24ste jaar uitgegroeid (1)!

Hoe lang heeft het geduurd voordat de mens zich enigszins bevrijdde van zijn primitieve denken, zijn geloof dat stenen, dieren, bomen en het water allemaal bezield zijn, zich bevrijdde van zijn animistisch denken, zijn geloof aan magische, mythische, goddelijke en demonische krachten? Nou ja, de Verlichting, de historische periode waarin het empirische oorzaak en -gevolg denken zich sterk ontwikkelde en het pré-rationele denken terug werd gedrongen, dat verlichtingsdenken is er op de evolutionaire schaal van ons bewustzijn nog maar sinds gisteren.

Er lijkt wel een parallel te bestaan tussen de ontwikkeling van het kinderlijk denken en de evolutie van het volwassen denken. Zowel op het individuele als op het populatieniveau gaat de ontwikkeling van het denken steeds verder in de richting van meer inzicht (b.v. via wetenschap), en dus meer voorspelbaarheid (b.v. via wiskunde) en controle (b.v. via techniek) krijgen over de chaotische en raadselachtige wereld om ons heen.

Die niet aflatende wil om de nevelige wereld steeds beter te onderzoeken en te begrijpen, en daarmee te voorspellen en te controleren, die drijfveer dient er evolutionair natuurlijk voor om onszelf lijfelijk veilig te stellen en emotioneel veilig te voelen. Onderzoeken en proberen te begrijpen, en niet blindelings vertrouwen in wie of wat dan ook, is voor het praktische mensendier de meest effectieve manier om te overleven en zich voort te planten. We gebruik(t)en voor dat overlevingsdoel naast praktische kennis ook ‘talige kennis’: zwaar beladen begrippen, symbolen, metaforen en verhalen waaraan we ons vast kunnen houden, bakens in barre tijden wanneer onze binnen- en buitenwereld chaotisch tekeer gaan.

In pré-rationele tijden gebruikten we zeer krachtige, heilige bakens: Goden, die door de tijd heen in aantal gereduceerd werden tot één god, die vervolgens uit de natuur in een boek gestopt werd om van daaruit ons de Waarheid en de veilige weg te wijzen. Toen in seculiere tijden God dood werd verklaard bleef er alleen nog het streven naar de seculiere Waarheid over, als enig en laatste baken om je op te richten. Het gaat daarbij niet om begrippen als waarachtigheid, waarheid spreken, transparantie, eerlijkheid, e.d., want die zijn van een andere, meer vloeibare, sociale orde. Nee, hier gaat het over de Waarheid in vaste vorm, als de uiteindelijk nog te vinden antwoorden op de eeuwige universele filosofische vragen: wie zijn wij, waar komen wij vandaan, waar moeten we naar toe, wat is er na de dood, wat is zijn, wat kunnen we weten?

Maar hier werd het opnieuw problematisch in filosofieland (2), want in onze postmoderne tijd is het waarheidsconcept, als metafysisch of universeel richtsnoer, al lang weer verkruimeld tot tientallen relativistische waarheden. En dat betekent dat er uiteindelijk van de Waarheid niets anders overbleef dan de Twijfel aan alles. Of zelfs nog verder: de radicale afwijzing van alle twijfel aan alle verschillende waarheden. En die opvatting wordt dan weer een zekerheid, een vaste overtuiging dat er geen enkele universele of absolute grond is waarop men de wereld zou kunnen kennen, en geen enkele grond waarmee men het bestaan betekenis of zin zou kunnen geven. Daarmee is het nihilisme geboren, zo aan het begin van de 20e eeuw(3). En het is sindsdien niet meer weggeweest!

(1)De anatomische lokalisering van onze ‘kritische geest’ in de frontaalcortex is een versimpeling; in feite werken vele evolutionaire oudere hersenstructuren dan de cortex in neurale netwerken samen om  ‘kritisch denken’ mogelijk te maken.

(2) De Amerikaanse filosoof en psycholoog William James (1842-1910) vond dat filosofen wel eens wat te veel eer toebedeeld krijgen; hun filosofieën zouden vaak niet veel meer zijn dan een verzameling subjectieve, door emoties, temperament en praktische overwegingen gemotiveerde ideeën, verpakt in een onpersoonlijk, objectief jasje (Vanno Jobse, 2018). James’ opvatting dat filosofische ideeën vaak sterk persoonlijk gekleurd zijn doet niets af aan hun waarde en hun breed maatschappelijk draagvlak. Immers, de fundamenten van ons rechtsstelsel, de empirische wetenschap, de economische, politieke en ethische ideologieën liggen diep in de filosofie verankerd.

(3) Een vorm van nihilisme bestond al bij de oude Griekse sceptici (±365 v.C.— ±200 n.C.) en is sindsdien in de geschiedenis van de filosofie niet weggeweest, maar ze kreeg voor de Verlichting nooit vaste voet aan de grond. De sceptici propageerden de denkhouding van de twijfel aan alles, omdat ze alle kennis en waarheid als relatief beschouwden. De twijfel als grondhouding, als een way of life, is inmiddels in onze huidige wetenschappelijke methode ingebouwd. We weten voorlopig iets, totdat we weer iets beters weten, etc. Twijfel is de motor waar kennis- en technologiegroei op draait en waarmee het denken zich ontwikkelt. Of we daar uiteindelijk beter van worden kan men in twijfel trekken.

Je weet het wel maar je snapt het niet

Je kan denken, voelen, ervaren en zeggen wat je wilt maar het komt allemaal uit je brein. Punt. Geen speld tussen te krijgen. Wat filosofen, wetenschappers, politici, ondernemers, kunstenaars ook allemaal beweren, het komt allemaal uit hun brein. Is het daarom niet redelijk om eerst dat brein als gemeenschappelijk vertrekpunt te nemen wanneer we iets beweren over onszelf, over de wereld (en de kosmos voor mijn part)?

De vraag is hoe het brein tot denken, voelen, ervaren en maar van alles beweren komt. Hoe het brein in elkaar steekt, wat zijn functies en vooral zijn limitaties zijn. Een muis en een olifant mogen denken dat ze de wereld (genoeg) kennen, maar dat is natuurlijk niet zo. Precies zo wat betreft het mensdier.

Alles begint dus bij het functioneren van onze hersenen. De rest, van rekensommen tot religie, van dommigheid tot wijsheid, van lijden tot genieten, het blijft de uitkomst van ons hersenwerk.En hier begint natuurlijk een gigantisch probleem, want de kennis over ons brein is vooral de laatste decennia enorm toegenomen door toedoen van neurowetenschappers, microbiologen, psychologen (e.a.) en de ondersteunende computertechnologie, maar het breinmysterie is nog lang niet opgelost, mocht het al ooit opgelost worden.

Het aardige is dat er wel onderzoekers zijn die inmiddels, met de laatste stand van breinkennis, de brug durven te slaan tussen het functioneren van de hersenen en de grond waarop b.v. de filosofie zou (moeten) staan. Iain McGilchrist (*), psychiater en filosoof, is een van degenen die zich bezig houden met vragen rond het ontstaan van menselijke waarden, hoe onze verbeelding, intuïtie, creativiteit, maar ook logica en gezond verstand in verband staan met de hersenarchitectuur en het verschillend functioneren van de asymmetrische hersenhelften (**) – zoals bij alle sociale dieren.

Hoe de linker hersenhelft nogal impulsief, praktisch en talig ingesteld is en snel probeert een logisch-reductionistische greep op de wereld te krijgen. En hoe de rechter hersenhelft die de ‘nogal dommige linkerhelft’ afremt in zijn te snelle conclusies en het geheel van informatie probeert te overzien, d.w.z. hoe die context en betekenis aan alles geeft. Hoe de linkerhelft het spotlicht zet op een expliciet detailpunt van het wereldpodium en met zijn geconcentreerde, bewuste aandacht heen en weer slingert. En hoe de rechterhelft de context van het hele podium laat zien, met een impliciet bewustzijn, een impliciet begrijpen.

Links is expliciete praktische kennis, is weten, is uiteindelijk wetenschap, wetenschap die gefragmenteerd is in duizend kennisgebieden. Rechts is impliciet begrijpen, in de vorm van religie, mythe, belief-systems, paradigma’s, het niet-bewuste. Rechts is de poging om al het denken, voelen en ervaren een omvattende betekenis te geven. Links is logische analyse, inductie en reductie, het breekt de werkelijkheid in stukjes. Rechts is synthese en deductie, het geeft zicht op samenhangen, op sociale en emotionele verhoudingen, op de binding met de wereld. Links is inzoomen, rechts is uitzoomen.

Als je rechter hersenhelft aangetast is, b.v. door een hersenbloeding, begrijp je de emotionele en sociale wereld niet meer, maar blijf je met je onaangetaste linker hersenhelft de praktische hier-en- nu zaken wel uitvoeren. Of omgekeerd, de linker hersenhelft is kapot, waardoor we ons met taal niet meer goed kunnen uitdrukken, maar de wereld nog steeds goed en met empathie kunnen begrijpen.

We zien de wereld en onszelf dus op twee verschillende manieren, maar ervaren hem toch als een geïntegreerd geheel (***). We zien de wereld en onszelf voor zover de beperktheid van de linker hersenhelft er met zijn bewuste verstand in kan doordringen. En voor zover de beperktheid van de rechter hersenhelft er chocola van kan maken. Het lijkt een rommeltje bij elkaar maar we doen het ermee. En als soort nog aardig succesvol mede gezien de bevolkingsexplosie van de laatste paar duizend jaar.

Wel jammer dat de levensfilosofie met zijn Grote Verhalen over waar de mens vandaan komt, wat zijn bestemming is, hoe de wereld en de kosmos in elkaar steekt, steeds meer terrein lijkt te verliezen. Oftewel, jammer dat het rechter hersenhelft-denken steeds verder afgedreven is van het linker hersenhelft-denken, dat van alles denkt te meten en te weten, maar niks werkelijk begrijpt. Hoe meer details we van de materiële wereld weten hoe minder we het geheel begrijpen, dat is de tegenwoordige klacht (****).

Filosofie was tweeduizend jaar geleden nog één klont (zelf)kennis, wetenschap en religie en ze destilleerde daaruit de cultuurregels voor het goede leven. Vooral sinds de Verlichting verloor de rechter hersenhelft het wijze meesterschap over de domme boodschapper die de linker hersenhelft altijd is geweest. En daar zitten we nu mooi mee opgescheept, want enerzijds heeft het weten ons veel opgeleverd aan praktische kennis en vaardigheden, aan wetenschap en techniek, welvaart en overlevingskracht, maar anderzijds loopt het aardig uit de hand met al die doorslaande successen. We zijn het grote plaatje kwijt, de inbedding van al die wetenschap en techniek, van al die rationele verworvenheden. We weten van alles over watermoleculen, waterplanten, de stroom, de bodem, de vissen, maar… we zien de rivier niet meer.

Het rationeel logisch-economisch denken is inmiddels allesoverheersend geworden, losgeweekt van zijn vroegere maatschappelijke inbedding die door middel van culturele normen paal en perk stelde aan de god Geld & Gewin. Geld maakt ons wel degelijk gelukkig (kom nou, ontken het nou niet), want je kunt er een boel spullen mee kopen, en status en vrijheid. Maar anderzijds, als je aan stervenden vraagt waar ze het meest spijt van hebben, dan is het dat ze teveel hebben gewerkt, te weinig aandacht hebben besteed aan hun gezin, familie en vrienden, en te weinig tijd hebben genomen om van de schoonheid van dingen werkelijk te genieten. Kortom, te weinig geluisterd naar de ‘wijsheid van hun rechter hersenhelft’.

Deze onevenwichtigheid tussen het linker en rechter hersenhelft denken zit diep in de filosofie ingebakken, zelfs in de meest eenvoudige definitie van filosofie: de liefde voor kennis (links) en wijsheid (rechts). Dit verschil in functie van de twee hersenhelften heeft enorme consequenties gehad voor de ontwikkeling van het filosofisch denken. Door de hele geschiedenis van de filosofie heen vindt men de twee verschillende denkstijlen terug: b.v. enerzijds het empirisme, rationalisme, utilisme, materialisme, positivisme (e.a.) en anderzijds de theologie, het structuralisme, existentialisme en de fenomenologie (e.a.).

We zien dit bij de verschillende filosofische scholen terug, b.v. in hun nadruk op nuttigheid in economische filosofie (zie Pheifer’s blog over het utilisme van Bentham), op het focus op de taal in de taalfilosofie (b.v. Wittgenstein, Derrida), op dialectisch en historisch materialisme in de politieke filosofie (b.v. Hegel, Marx), op de verifieerbaarheid en falsifieerbaarheid in het logisch positivisme (b.v. Russell, Popper), op de logica in de analytische filosofie en de vele vertakkingen van de meer recente analytische filosofie.

Al met al: de asymmetrische bouw, de functie van de hersenhelften, de interactie van hersendelen, ze doen er toe als we het hebben over onszelf, over het aardse en het onaardse. Ze doen er toe omdat de linker hersenhemisfeer fouten kan maken, verkeerde koude rationele conclusies kan trekken, hetgeen in zijn uitwerking verschrikkelijke consequenties kan hebben als ze niet gecorrigeerd worden door de meer menselijke rechter hemisfeer. Denk aan de rücksichtslose, doelgerichte, doeltreffende en efficiënte uitmoordmachine van de Nazi’s, de Sovjets, de Maoïsten en andere meer ‘kleinschalige’ regimes met een genocidale historie.

Ook de rechter hemisfeer kan fouten maken door een dominant wereldbeeld neer te zetten met waarden en normen die alleen voor zijn aanhangers gelden, maar niet universeel zijn, en dus strijdig met elkaar. Denk aan de met elkaar strijdende religieuze wereldbeelden, ieder met hun eigen Christelijke, Islamitische, Hindoeïstische, Boeddhistische en Joodse moraal. Voor de filosofieën van ‘seculiere religies’ geldt hetzelfde: de kapitalistische, socialistische, communistische moraal staan op gespannen voet met elkaar.

Met ‘fout linker of rechter hemisfeerdenken’ wordt niet bedoeld dat er een ‘goed denken’ zou bestaan, dat zou immers opnieuw een erg aanmatigende filosofie betekenen. Met ‘fout’ wordt bedoeld: niet in evenwicht met elkaar, geen vol gebruik maken van alle hersenfaculteiten en – kwaliteiten (daar hebben we ze toch voor!). Ik bedoel: een cultuur die de beperkingen van zijn hersenbiologie niet serieus neemt, die zijn rationeel-analytische kant overwaardeert en zijn waarden zoekende, synthetische kant onderwaardeert zit op het verkeerde pad.

Leer je kinderen rekenen en taal, maar leer ze ook muziek maken, tekenen, turnen en teamsporten. En leer ze…. filosofie.

(*) The Master and His Emissary (The Divided Brain and the Making of the Western World). Iain McGilchrist; 2009. Zie ook: Channel McGilchrist en YouTube (met diverse interviewers). Binnenkort verschijnt zijn opus magnum: The Matter of Things.

(**) De rechter hersenhelft is groter, zwaarder, heeft een andere oppervlaktestructuur, een andere neuro-endocrine sensitiviteit, e.d.

(***)  De linker en rechter hersenhelften functioneren uiteraard niet los van elkaar; via het corpus callosum interacteren ze onophoudelijk. Links en rechts zijn anatomisch te onderscheiden maar in hun gezamenlijke werkzaamheid niet te scheiden.

(****) In feite al een oude klacht c.q. bescheidenheid die Socrates zo populair maakte: ‘ik weet slechts één ding: dat ik niks weet’.