Wat we met werk verdienen, dat ‘verdienen’ we ook (wat we geloven 9)

De belangrijkste van de verschillende dagelijkse rollen van een individu binnen zijn verschillende maatschappelijke netwerken vormt zijn of haar Werk binnen een economisch systeem van private ondernemingen en vrije markten.

Werk heeft in Noordwest Europa een andere geloofslading dan in Zuid- en Oost Europa. Vanuit onze protestants-christelijke achtergrond is werk je dagelijkse plicht, (in het zweet van je aanschijns), je moet nuttig bezig zijn, je eigen brood verdienen, productief zijn. Want ledigheid is des duivels oor kussen.

Progressief ideologisch moet ook een vrouw economisch zelfstandig zijn en dus werken. Parttime werk voor vrouwen wordt afgekeurd omdat het een echte carrièreontwikkeling hindert. Kinderopvang dient in deze soelaas te bieden. Zo nodig moeten beide partners dan maar parttime werken. 

Vanuit de neoliberale achtergrond is de druk op economisch maatschappelijk productief actief zijn de afgelopen jaren een stuk groter geworden. De sociaaldemocratische vangnetten van bijstand en zorg zijn fors ingekrompen. Wie kan werken moet werken. Zorg en bijstand moeten maar verleend worden door familie en buren. De overheid springt alleen bij als het niet anders kan op basis van je ingeschatte arbeidsvermogen.

Het kapitalisme heeft op het gebied van verdienen  en ‘verdienen’ (1) alle remmen los gegooid. Wie succesvol is mag bijna eindeloos veel malen meer verdienen dan de middelmatigen. De economische ongelijkheid qua inkomen en vermogen neemt in die zin de laatste jaren sterk toe. In de tegenwoordig economische wereld van monopolistische marktposities, financiële kracht en politieke steun, hebben managers zichzelf daarmee een vrijbrief verschaft ten aanzien van hun eigen verdiensten als ze na succesvolle persoonlijke concurrentie op het pluche zijn aangekomen. Dit geldt ook voor de dienstverleners om hen heen: hun eerstelijns managers, de lobbyisten, de advocaten, accountants, medici etc. Ze hebben er naar hun mening allemaal recht op.

Dat beeld is doorgesijpeld naar de middenklassen. Qua werk en inkomen is nu sprake van winnaars en verliezers. Wie het hardste kan lopen verdient de prijs, die heeft de concurrentie achter zich gelaten. Wie zich een maatschappelijke positie en een goed inkomen heeft verworven, heeft dat zelf voor elkaar gekregen. De verliezers hebben het aan slechts zichzelf te wijten. Men heeft zijn sociaaleconomische positie bereikt op basis op zijn of haar verdiensten (merites). Zij vormen de nieuwe aristocratische klasse.

Het is een uitermate egocentrische visie die geen rekening houdt met ongelijke verdeling in de sociaaleconomisch vaak – geprivilegieerde -achtergrond van de ouders en hun netwerken, met ongelijkheid in talenten, kansen en omstandigheden. En de factor toeval en geluk die vaak een grote rol speelt. De beroemde filosoof John Rawls schreef in 1971 ‘a Theory of Justice’, een beschouwing over sociale rechtvaardigheid. Overtuigend toonde hij aan dat een ‘winner takes all’ houding niet te rechtvaardigen is zonder rekening te houden met de niet-winnaars. Speel zijn spel met ‘de sluier van onwetendheid’ maar eens en je beseft onmiddellijk waarom er in de sociale lagen onder de mediane inkomens zoveel afkeer tegen de ‘elite’ bestaat.(2). Juist daar moet je nu ook concurreren, maar wel om relatief laagwaardig werk met een laag inkomen. Juist daar is echt sprake van neerbuigende discriminatie.        

Hetzelfde principe geldt ook voor de bestuurstechnocraten. Ze verdienen dan wel geen kapitale bedragen, maar in plaats daarvan hebben ze macht. Ze hebben het recht verworven om de minder succesvolle andere burgers te besturen, te beoordelen en beslissingen over hen te nemen. Plannen te maken achter bureaus en schermen, die anderen maar moeten uitvoeren. Regels te stellen waaraan anderen zich maar moeten houden.

Het is daarnaast opmerkelijk hoe in nog geen 25 jaar de Amerikaanse hiërarchische bestuurscultuur ook in Nederland is doorgedrongen: succesvol zijn, betekent letterlijk de baas zijn en de baas spelen. De minder succesvolle burgers zijn nu eenvoudigweg de in te zetten arbeidsmiddelen voor de succesvollere burgers geworden. En als er geen burgers beschikbaar zijn voor laagwaardig werk, dan zijn er nog altijd voldoende arbeidsmigranten via schimmige uitzendbureautjes.

Waarom noemde ik in het begin de protestants achtergronden van Noord Europa? Omdat in Zuid Europa de meritocratie nog niet echt is doorgedrongen. Werk heeft daar geen ideologische lading. Werk is iets wat je doet voor je brood, om je familie (in uitgebreide zin)  te ondersteunen. Want geen werk betekent, zoals nu tijdens de pandemie, voor velen domweg honger lijden. Werk is een aantal uren per week, maar wel heel veel uren en lange dagen (6 dagen is beslist geen uitzondering). Werk is een beroep. Arbeidsproductiviteit speelt maar een beperkte rol. Voor hoge posities binnen bedrijf of overheid ben je nog altijd – net als honderd jaar geleden – afhankelijk van het netwerk van je familie. Nepotisme viert nog altijd hoogtij (trouwens overal ter wereld). En hoe hoger je functie hoe minder je feitelijk hoeft te werken en hoe meer je je dagelijks binnen je kringen met anderen op je werk mag verpozen. Daar tijdens een lange lunch. In Nederland via eindeloze vergaderingen.

In Oost Europa is door 50 jaar communisme iedere maatschappelijke moraliteit verdwenen. De machthebbers zijn net als de communisten vóór hen, door en door corrupt. Voor werk en opbouw van vermogen moet je in West Europa zijn om met het verdiende geld in eigen land een leven op te bouwen in en rond je uitgebreide familie. Arbeidsmigranten dus, waar we allemaal graag in het geheim gebruik van maken, als werkster, loodgieter, aardbeienplukker of kippenslachter.

(1) Het Engelse ‘earn’ tegenover ‘deserve’

(2) Lees over de uitwassen van de meritocratie het boek van Michael Sandel  ‘De tirannie van verdienste’, gepubliceerd in 2020.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *