Vijf jaar geleden sloten de leden van de Verenigde Naties het Klimaatakkoord van Parijs – daarvoor in 1997 het akkoord van Kyoto en in 1992 het akkoord van Rio de Janeiro. In Parijs vloeiden tranen bij hoogwaardigheidsbekleders over de zeer hoge doelen die werden gesteld om de opwarming van de aarde deze eeuw onder de 2 graden te houden. Maar ook ‘Parijs’ zal dit doel niet bereiken. De eensgezindheid tussen de landen is inmiddels verder weg dan ooit. Waar ging het ook al weer over?
Als gevolg van menselijke economische activiteit in de laatste honderd en vijftig jaar vervuilden we als mensen wereldwijd op nauwelijks voorstelbare wijze:
- de aardse atmosfeer met broeikasgassen en roetdeeltjes;
- de aardse continenten, het grondwater, de rivieren en de zeeën met afval en kunstmatige chemische stoffen.
We ontbossen de aarde nog altijd en vernietigen overal in de menselijke omgeving op onherstelbare (en onvoorstelbare) wijze de dieren- en plantensoorten op onze planeet.
Door opwarming van de aardse atmosfeer en de afbraak van de ozonlaag met broeikasgassen, hebben we onherroepelijk wereldwijd het aanwezige ecologisch evenwicht van de menselijke leefomgeving verstoord. We zijn wel in staat om dit proces te remmen, maar niet meer om het proces te stoppen.
De uitstoot van broeikasgassen in het verleden (!) zal de komende 50 jaar tot een jaarlijkse gemiddelde temperatuurstijging op aarde (én in de oceanen) leiden die zelfs wel meer dan 3 graden zou kunnen gaan bedragen (lees bijv. Mark Lynas: Zes graden). Alle (politiek al beladen) voorspellingen van wetenschappers zijn constant te laag gebleken. Het blijkt dat de Polen en de ijsgletsjers op de bergen steeds weer sneller smelten dan gedacht. Het smelten van de bevroren toendra’s in Siberië veroorzaakt verdere opwarming van de atmosfeer door vrijkomende methaangassen. Weerrecords met betrekking tot perioden van warmte, koude, regen, en weer-extremen als orkanen e.d. sneuvelen tegenwoordig jaar in jaar uit.
In gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, zoals in en rond de grote steden, is sprake van constante luchtvervuiling door uitstoting van industrie en verkeer met fijnstoffen die al ver in de lichamen van mensen, zelfs zuigelingen, zijn doorgedrongen. In die gebieden vormen ook afgesleten rubberdeeltjes van autobanden een continue bron van vervuiling.
In landen met intensieve agricultuur is de grond en het grondwater vervuild met landbouwgiffen en overmatige bemesting van veeteelt. Intensieve dierhouderijen vormen bronnen van specifiek lokale luchtverontreiniging en van ziekteverwekkers in de directe omgeving, vergelijkbaar met de wilde dieren vleesmarkten in China.
Het vasteland en de zeeën worden niet alleen (uitermate zichtbaar) vervuild met plastic, vooral de onzichtbare vervuiling met plastic nano-deeltjes dringt diept door in de grond, het water ( en het menselijk lichaam..) en alle in zee levende organismen.
Olie- en gasboringen, vooral in de vorm van fracking, vervuilen in veel Amerikaanse gebieden het drinkwater van grote delen van de bevolking. Methaan uit de kraan waar je liever geen lucifer bij houdt. De Amerikaanse (en ook de Engelse) overheden garanderen al niet eens meer schoon water uit de waterleiding. Hele gebieden in Afrika en China worden letterlijk vergiftigd (ook de bewoners) door de open delfstofmijnen voor schaarse metalen, nodig voor onze elektronica.
In landen met extensieve agricultuur worden jaarlijks nog miljoenen hectares bos afgebrand voor nieuwe landbouwgebieden. Rond de grote steden in ontwikkelingslanden worden de laatste bomen gekapt voor brandhout, de oorzaak van alles vernietigende modderstromen bij heftige regens. Overal ter wereld wordt de grond qua structuur op een dermate wijze bewerkt dat de biodiversiteit ondergronds verdwijnt. Grond die daarna nauwelijks meer vruchtbaar te maken is zonder kunstmest.
Steeds grotere gebieden in klimatologisch warmere landen hebben te maken met een teveel of te weinig water. In Zuid-Europa, het Noorden van Afrika, het Zuiden van de VS en Australië treft verdroging steeds grotere gebieden. Hetgeen zomers weer de oorzaak is van steeds vaker uitbrekende nauwelijks beheersbare bosbranden.
De stijging van de zeespiegel, stormen en slagregens hebben veroorzaken al frequent grote overstromingen. In Nederland is oppervlaktewaterbeheer altijd een intensieve kerntaak van de overheid geweest, maar zelfs in Westerse landen zijn overheden niet in staat de gevolgen van wateroverlast op te vangen (bijv. aan de kusten van Amerika en de heuvelgebieden in Zuid Engeland)
Door de klimaatveranderingen en de wereldwijde handelsstromen verschuiven de territoria van dieren en raakt ook de ecologie van de micro organismen op drift. Vogels uit Zuid Europa en Afrika trekken nu al naar voedselrijkere opgewarmde leefgebieden in het Noorden. Insectensoorten, bacteriën en virussen uit Zuidelijke en Oosterse gebieden op de wereld verplaatsen zich nu ook naar het Noorden en het Westen.
Al je een fotoboek zou maken van 2000 pagina’s om de zich rond de mens ontwikkelende ecologische ramp op volle schaal te tonen, dan nog zijn we als individuele mensen niet in staat te beseffen wat er de komende 50 jaar staat te gebeuren. Je ziet dat aan de verbijsterde gezichten van burgers bij hun afgebrande woningen in Californië en Australië.
In internationaal verband lijken bovenstaande ontwikkelingen in onze leefomgeving niet meer te stoppen. De vraag is dan: hoe moet je je als individu tegenover deze bijna apocalyptische ontwikkeling verhouden?