Wij zijn niet ons brein. Ons bewustzijn is niet eens beperkt tot ons brein, maar verspreid over ons hele lichaam. De beweringen van wetenschappers als Dick Schwaab staan verre van enige werkelijkheid, ook al kun je er wel leuk boekjes mee verkopen. Kennisverwerving aan de randen van de huidige wetenschappelijke kennis is vele malen complexer dan populaire wetenschappers ons vertellen. We weten niet wat we niet kunnen weten door ons beperkte kenvermogen. We weten niet waarom er ooit een oerknal was. We weten niet hoe uit dode materie leven ontstond. We weten niet hoe in dierlijke breinen bewustzijn ontstond.
We kunnen wel enigszins speculeren op basis van allerlei soorten onderzoek, zoals de beroemde Portugees-Amerikaanse neurowetenschapper Antonio Damasio al jaren doet (1). Enigszins plastisch kun je stellen dat er veel verschillende bewustzijns-lagen als gestapelde en door elkaar heen interactief werkende softwareprogramma’s in het neurologische netwerk van ons lichaam functioneren. Ons brein verschaft de functies van taal en tijd, ruimte, oorzaak en gevolg en abstracte beeldvorming en werkt met verschillende soorten geheugens.
Een van die geheugens is het ‘autobiografisch geheugen‘. Het is het dag en nacht doorgaande en steeds weer bijgestelde verhaal van wie we waren, wie we nu zijn en waar we naar toe denken te gaan. Dit geheugen heeft als belangrijkste functie ons als persoon al reagerend stabiliteit te verlenen in de enorme wirwar van signalen uit het lichaam, zintuigelijke waarnemingen uit de omgeving en tijdens interacties met anderen. Het vormt ons permanente referentiekader.
Dat referentiekader is dus niet een ‘Zelf’, maar een eindeloos doorlopend verhaal. Een Zelf als authentieke kern is eerder een oud Middeleeuwse opvatting over de kern van het bewustzijn, de homunculus. Volgens de filosoof Descartes zetelde die in de pijnappelklier.
Hoe ontstaat dat autobiografische verhaal over het Zelf? Door persoonlijke interpretatie van de eigen ervaringen, van het eigen gedrag, van het gedrag van anderen en door interacties met anderen. Ons diepe onderbewuste wordt daarbij allereerst gestuurd door de genen van onze voorouders. Wil je weten wie je bent: kijk dan allereerst naar de persoonlijkheden en het gedrag van je ouders, je grootouders en andere directe familie. Zij bepaalden onze potentiele talenten en ons temperament. Als kind wordt ons verhaal vooral bepaald door voorbeeldgedrag van ouders, andere kinderen en andere volwassen mensen om ons heen: observeren, luisteren, interpreteren en reageren. Onderwijs biedt ons de tools om de werkelijkheid om ons heen talig en berekenend te benoemen. Als puber zijn we totaal gericht op de peergroep waar we deel van uitmaken. Keer op keer wordt het verhaal over het Zelf verder uitgewerkt of bijgesteld. En zo rond je twintigste ontstaat een patroon van vaste denkwijzen en gedragingen. Naarmate die vastigheid zich dieper in je bewustzijn ingraaft kun je spreken van je karakter.
Er bestaat dus geen oorspronkelijk authentiek zelf, maar slechts een persoon die door zijn genetische kenmerken en de invloeden van opvoeding en de omgeving tijdens zijn ontwikkeling zo rond zijn twintigste opeens zelfbewust in de wereld staat (of zoals de Franse existentialisten stelden: zich opeens in de wereld geworpen zag).
De mythe van het authentieke individu heeft grote invloed gehad op opvoeding en onderwijs van de jongste generaties. En in veel opzichten zeker niet ten goede. Het heeft een inflaterend effect gehad op het ego van jongere mensen, een volstrekte overfocus op het eigen zijn en de eigen momentane begeerten. We hebben ze niet meer geleerd (getraind) wat een mens nodig heeft om zelfstandig een volwassen leven samen met anderen te leiden op basis van klassieke basiswaarden als persoonlijke integriteit, eigen kracht, gezond verstand, matigheid in verlangens en verwachtingen en respect /rechtvaardigheid voor anderen.
(1) Zie schema Damasio uit een eerder artikel. Link.